Jan Kott (1914 – 2001) was een Poolse politiek activist, theatertcriticus en -theoreticus.
Kott reisde in 1965 met een studiebeurs naar de Verenigde Staten. Als dichter, vertaler en literair criticus werd hij een van de meest productieve essayisten van de Poolse school in Amerika.
Als theaterrecensent ontving Kott lof voor zijn lezingen van de klassiekers, en vooral van Shakespeare. In zijn invloedrijke bundel Shakespeare, Our Contemporary (1964) interpreteerde hij de toneelstukken in het licht van filosofische en existentiële en persoonlijke ervaringen uit de 20e eeuw. In deze bundel besprak Kott Shakespeare als tijdgenoot van Eugène Ionesco en Samuel Beckett, maar zijn grootste inzicht kwam voort uit de combinatie van Shakespeare met zijn eigen levensverhaal. Naar verluidt werden Peter Brooks film King Lear en Roman Polanski's Macbeth (beide gemaakt in 1971) beïnvloed door Kotts kijk op de Shakespeareaanse grote tragedie in relatie tot de 20e-eeuwse "nachtmerrie van de geschiedenis". Kott hanteerde een soortgelijke benadering bij zijn lezing van de Griekse tragedie in The Eating of the Gods.

Een andere verzameling essays van Kott, The Memory of the Body: Essays on Theatre and Death, breidde zijn invloed uit tot buiten het theater in de Engelssprekende wereld. Kott schreef veel boeken en artikelen gepubliceerd in Amerikaanse tijdschriften. Naast Shakespeare en de Griekse tragedie schreef hij ook over Japans theater, Tadeusz Kantor en Jerzy Grotowski. Hij vertaalde werken van Jean-Paul Sartre, Denis Diderot, Eugène Ionesco en Molière in het Pools en Engels.